Twaalf mogelijkheden hebben we om zintuiglijk waar te nemen.
Onze twaalf zintuigen werken niet los van elkaar.
De waarnemingen die in onze ziel binnenkomen kunnen we samenvoegen, binden, verenigen .
Wanneer dit ons niet zou lukken verliezen we het zicht op de samenhang der dingen.
Het denken in begrippen en de taal spelen bij het verkrijgen van deze samenhang een doorslaggevende rol.
Verschillende waarnemingsgebieden
Er zijn verschillende ‘soorten’ waarnemingen.
Met de zintuigen waarnemen gaat dus over het waarnemen van wat op aarde te zien, te horen, te tasten, te ruiken, te proeven,’ enz. is.
Op grond van de waarneming met de zintuigen bouw je een voorstelling op van die waarneming.
Een herinnering kan daarvan overblijven.
Een ander gebied van waarnemingen vindt plaats in onze ziel (psyché), deze zouden we ook
gewaarwordingen kunnen noemen.
Gewaarwordingen van gevoelens zoals vreugde, verdriet, ergernis, angst enz.
Dit is een gebied dat we niet met onze zintuigen waarnemen, maar met onze ziel innerlijk gewaarworden.
Zintuigindrukken roepen gewaarwordingen op.
Ook kunnen we onze eigen gedachten, gevoelens en wilsimpulsen van binnenuit waarnemen.
Een derde gebied van waarnemingen is gericht op de ander.
Met onze zielevermogens (empathie) zijn we instaat om de gevoelens van anderen waar te nemen.
De zintuiglijke waarnemingen ondersteunen deze psychische vermogens.

Lichaamsgerichte zintuigen: Tastzin, levenszin, bewegingszin, evenwichtszin
Omgevingsgerichte zintuigen: Reukzin, smaakzin, temperatuurzin, gezichtszin
Geestgerichte zintuigen: Gehoorzin(toonzin), woordzin, gedachtenzin, ik-zin
De tastzin
Het waarnemingsorgaan zijn zenuwuiteinden in onze huid en in het slijmvlies van mond, neus
en geslachtsorganen. Met dit zintuig nemen we de fysieke wereld waar: hard of zacht, ruw of
glad enz. We ervaren ook de eigen grens van het lichaam. Het tasten geeft een fundamentele
zekerheid van het bestaan van de dingen. Het aangeraakt worden een gewaarwording van
onze eigen lichamelijkheid. Als dat een prettige gewaarwording is geeft het ons
bestaanszekerheid en geborgenheid. Bij onvoldoende gezonde ontwikkeling van de tastzin
kan er een fundamentele angst ontstaan, waarbij het hart een centrale rol speelt.
De levenszin
Deze waarnemingsmogelijkheid ligt in de organische binnenwereld: het autonome
zenuwstelsel. Het hele autonome zenuwstelsel kan gezien worden als instrument van de
levenszin. We nemen met dit zintuig onze eigen lichamelijke toestand waar. Zoals
behaaglijkheid of onbehagen, moeheid of vitaliteit. Deze waarnemingen hangen direct samen
met de levensprocessen, met de levensorganisatie die we de etherische organisatie kunnen
noemen. Bij over- of onder-prikkeling van de levenszin kan de ziel reageren met bijvoorbeeld
landerigheid of huilen. Bij een goede ontwikkeling van de levenszin ontstaat in de ziel ook de
gewaarwording van een heelheid, van een samenhangend geheel: ‘Ik woon in mijn lichaam’.
Bewegingszin en evenwichtszin
Het zintuig van de bewegingszin ligt in de spieren. Het wordt ook wel spierzin genoemd. We
nemen daarmee de spanning in onze spieren waar. Van binnenuit kunnen we zo de stand van
onze armen en benen, schouders, hoofd enz. waarnemen. De evenwichtszin, gelegen in het
oor, helpt ons het evenwicht te houden tussen boven en onder, links en rechts, achter en voor.
Dus drie dimensioneel kunnen we dankzij onze evenwichtszin balans houden. Het geeft ons
de innerlijke zekerheid van het bestaan in de ruimte. Je zou het ook een ik-ervaring kunnen
noemen. ‘Ik sta in de ruimte’.
Door de ontwikkeling van de vier lichaamsgerichte zintuigen leert een kind omgaan met het
fundament van zijn aardse bestaan, zijn eigen lichamelijkheid. Het kind komt aan in zijn eigen
lichamelijkheid en voelt zich daar meer of minder thuis. Deze vier zintuigen zijn zo de grote
helpers bij het proces van hechten. Bij een gezonde hechting heeft het kind een gevoel van
basisveiligheid, van vertrouwen in de ander en in de wereld. In de eerste levensjaren
ontwikkelt zich dit basisvertrouwen dat er goedheid bestaat in de wereld.

De vier omgevingsgerichte zintuigen
Reukzin:
Ongeveer vanaf het vierde levensjaar begint een kind echt te ruiken. Het kan dan ook zijn
neus leren ophalen en snuiten. Echt kritisch ruiken doet een kind meestal pas vanaf zijn 10e
jaar. Voorbeeld: Het kan zijn dat een kind dan niet meer bij zijn
ouders in bed kruipt ’s morgens omdat het vindt dat de ouders stinken.
Geuren komen bij ons binnen, we kunnen ons er niet voor afsluiten. De tastervaringen zeggen
iets over de buitenkant van de dingen, echter de geuren informeren ons over de “binnenkant”,
de verborgen eigenschappen. Als we willen weten of iets bedorven is dan ruiken we eraan.
Geuren horen bij de levende wereld. We ruiken opbouw- en ook afbraakprocessen: de lente
ruikt anders dan de herfst.
Bij onaangename geuren is het prettig dat we de geur niet lang ruiken, al na enkele minuten
wordt de waarneming minder. Vergelijken we het dier met de mens, dan zien we dat bij het
dier de geur met het instinct verbonden is en sterk werkzaam is. Goed leren ruiken kan op
zielegebied metamorfoseren in een ‘goede neus voor iets hebben’.
Een fenomeen is trouwens ook nog dat de vorm van de neus gedurende het hele leven
verandert!
Smaakzin
Anders dan onze neus, kunnen we de mond sluiten. Proeven is een gebeuren binnen in onze
mond. De smaak geeft ook verder toegang tot de binnenkant van de substanties. Het is het
begin van de spijsverteringsweg. Het is voor het proeven nodig dat een stof oplost in het
speeksel bij het kauwen.
Ook in overdrachtelijke zin wordt de goede smaak genoemd in onze taal.
Gezichtszin
Eigenlijk zou het juister zijn om te zeggen ‘kleurenzin’. Want in de gezichtszin bij het zien
van vormen en bewegingen spelen direct al de tastzin en bewegingszin mede een rol. We
tasten de vormen af met onze ogen, we maken de bewegingen innerlijk mee met onze
bewegingszin enz. Je zou ook kunnen zeggen in het oog komen alle zintuigen samen.
Met onze ogen zien we de kleuren van de wereld. Het is nauwelijks voorstelbaar hoe grauw
de wereld er dan uit ziet. De kleuren laten ons de stemming beleven, de schoonheid van de
wereld, die we als voedsel voor de ziel ervaren. Via het oog, de blik, vindt ook de ontmoeting
plaats met de ander. In de blik wordt de ziel van de ander een stukje zichtbaar.

Temperatuurzin:
Het waarnemen van warmte en koude kan een kind al heel jong. Het regelen van de
warmtehuishouding duurt vaak totdat het kind zichzelf aan- en uit kan kleden. Het is goed te
beseffen hoezeer onze eigen temperatuur gebonden is aan ongeveer 37,5 graden. We kunnen
slechts een paar graden afwijking van deze lichaamstemperatuur verdragen. Hoe we de
warmte van de omgeving waarnemen hangt mede af van onze eigen temperatuur. Een
eigenschap van warmte is dat deze wordt afgegeven. Als een kind de koude en warmte fysiek
goed leert ervaren, ontwikkelt het ook het vermogen om warmte en koude psychisch te
onderscheiden. ‘Het kan ons koud laten of we kunnen ergens warm van worden’ geeft in de
taal de ervaring van psychische warmte en koude aan.
Samenvattend
‘De waarnemingen van deze omgevingsgerichte zintuigen geven ons direct informatie over de
kwaliteiten van de omgeving. Door deze zintuigen te gebruiken krijgen we voorstellingen van
de omgeving en de menselijke ziel ontwikkelt vermogens: ‘Van de reukzin is dat een goede
neus voor het morele gehalte van iets/iemand een situatie, van de smaakzin het weet hebben
van de innerlijke kwaliteit van iets, van de kleurenzin een oog voor het beeldkarakter van iets,
van de temperatuurzin gevoel voor het toekomstige van iets.
Door het omgaan met de vier omgevingsgerichte zintuigen leert een kind zijn eigen ziel
kennen, doordat het de kwaliteiten daarvan in de buitenwereld herkent. De ontwikkeling en
opvoeding van deze zintuigen vraagt van de omgeving dat innerlijk en uiterlijk
correspondeert op het gebied van geur, smaak, kleur en warmte. De organen van drie van de
vier omgevingsgerichte zintuigen zijn te vinden op een welomschreven gebiedje van
respectievelijk de neus, de tong en het oog. De temperatuurzin heeft zijn orgaan verspreid
over de hele huid.’
Met de vier omgevingsgerichte zintuigen nemen we de schoonheid van de wereld waar. Een
belangrijke periode om dit gevoel voor schoonheid te ontwikkelen is de leeftijd tussen 6 en
12 jaar.

De vier geestgerichte zintuigen.
Met de geestgerichte zintuigen kan de mens het geestelijke waarnemen zoals het zich in
tonen, klanken, woorden, mensen en dingen uitdrukt. Het gaat dus niet om het waarnemen
van het geestelijke als zodanig, dit is alleen met de zieleorganen (chakra’s) direct
waarneembaar.
Zieleorganen zijn geen zintuigorganen.
Een goede ontwikkeling van de woordzin, gedachtenzin en ik-zin, ook wel hogere zintuigen
genoemd, werkt integrerend op de waarnemingen van de andere negen zintuigen. Er kan
betekenis toegekend worden aan de waarneming, er kan over nagedacht worden, ze kunnen in
een samenhangend geheel geplaatst worden.
Met het gehoor nemen we geluiden waar en we kunnen woorden waarnemen. We horen het
onderscheid tussen pure klanken en taal.
De toonzin heeft betrekking op het horen van geluiden, van tonen en klanken. Deze is
aangeboren. We kunnen horen hoe de voorwerpen en dingen in de omgeving klinken. Als er
een scheurtje zit in een pot kunnen we dat horen. Het materiaal moet hard zijn en los van de
aarde dan kan het tot klinken komen. De geluiden in de natuur, het ruisen van de bomen en
het klotsen van het water, is het gevolg van beweging. Met de toonzin nemen we waar hoe
luid, hoe lang en hoe hoog een geluid is. Geluiden werken sterk op onze bewegingen, ze
kunnen ons in beweging zetten. ( dansen op muziek bijv.)
De ontwikkeling van de woordzin, gedachtenzin en ik-zin komt pas tot ontwikkeling in
wisselwerking met de omgeving. Het kind leert gaandeweg de betekenis van de dingen
kennen. Het leert taal verstaan en zich in taal uitdrukken.
Om het onderscheid aan te geven tussen de vier hogere zintuigen hierbij een voorbeeld.
Als we iemand horen spreken, dan kunnen we met onze toonzin de aandacht richten op het
horen van de toonhoogtes.
Met onze woordzin( gestaltezin) kunnen we horen hoe iemand de
woorden vormt, en bijvoorbeeld een opvallende uitspraak van de ij heeft.
Als we hier teveel op letten lukt het niet om de gedachtengang van de spreker door de woorden heen te volgen.
Met de gedachtenzin kunnen we de gedachten door de woorden heen waarnemen.
Zoals we de melodie tussen de tonen kunnen waarnemen met onze gedachtenzin, kunnen we de
gedachtegang van de spreker door de uitgesproken woorden waarnemen. Hiervoor is het
nodig dat we onze eigen gedachten, onszelf terughouden om de andere gedachtegang in ons te
laten ontstaan.
Met de ik-zin kunnen we het ‘ik’ van de andere persoon waarnemen. Hiermee wordt dus niet
de bewustwording van het eigen ik bedoeld. Je zou de ik-zin ook stijlzin kunnen noemen. Als
een spreker iets zegt waar hij waar hij niet geheel achterstaat, kunnen we dat met onze ik-zin
waarnemen. Met dit zintuig zijn we in staat het persoonlijke waar te nemen, het typerende,
waardoor we bij een muziekstuk bijvoorbeeld weten ‘Bach’ of ‘Beethoven.’ We moeten
daarvoor de persoonlijke stijl kennen anders kunnen we deze niet waarnemen.

De ontwikkeling van deze geestgerichte zintuigen beleeft een hoogtepunt in de fase van
puberteit en adolescentie. Dan ontwaakt het echte oordeelsvermogen en gaat het erom het
gevoel voor waarheid te voeden.
De zintuigen zijn levend en in alles wat leeft zijn de levensprocessen werkzaam. Er is sprake van een wisselwerking
tussen binnen en buiten, van een ademend onderscheidend proces.
Zoals de zeven planeten zich bewegen door de twaalf tekens van de dierenriem, zo
doorstromen de levensprocessen de zintuigen van de mens.
Maak jouw eigen website met JouwWeb